Janny van der Molens tekst over goed en kwaad in Etty Hillesum en Carl Gustav Jung verscheen in 2007. Haar opstel kreeg een plaats in de bundel Etty Hillesum in context, (Etty Hillesum Studies. n° 3). Wij nemen het essay op in het digitale archief van de Cahiers Etty Hillesum.

Ik word alweer naar Jung getrokken:
Goed en kwaad in het werk van
Etty Hillesum en Carl Gustav Jung

 

“Ik word alweer naar Jung getrokken”, verzucht Etty Hillesum in mei 1941[1]. Twee maanden eerder heeft zij pen en schrift gepakt om haar gedachten al schrijvend te ordenen. Gedachten die ook gevoed worden door het lezen van boeken: haar grote passie. Dikwijls citeert zij in haar dagboek zinnen – soms hele passages – uit boeken die zij aan het lezen is. Vooral de werken van Rilke komen wij vele, vele malen tegen. Maar ook de boeken van Carl Gustav Jung lijken haar te raken. Wat boeit Etty Hillesum in de werken van deze Zwitserse psychiater?

Wij beginnen bij het begin. Het is 8 maart 1941. Etty Hillesum begint schoorvoetend aan haar eerste dagboek. Haar drijfveer te gaan schrijven is niet zozeer de oorlog die haar leven als Amsterdamse Jodin steeds moeilijker maakt. Zij is tot schrijven aangemoedigd door de Duitse handleeskundige en psycholoog Julius Spier, bij wie zij juist in therapie is gegaan. Etty Hillesum heeft tot de therapie besloten, omdat zij regelmatig last heeft van sombere buien. Soms heeft zij zelfs het gevoel het leven niet meer aan te kunnen. Etty Hillesum worstelt bovendien met vele fysieke klachten. Zij wijdt dit alles aan een ‘seelische Verstopfung’ (Etty, 6), die voor een belangrijk deel haar wortels heeft in het gezin waaruit zij komt. Soms is Etty Hillesum bang dat zij net als haar broers een psychische ziekte heeft en het gevecht tegen haar stemmingen niet zal kunnen winnen.

Een ‘seelische Verstopfung’

Julius Spier moet haar helpen die ‘seelische Verstopfung’ kwijt te raken. Spier (Frankfurt am Main 1887 – Amsterdam 1942), die al ras een enorme invloed op haar uitoefent, was, voordat Etty Hillesum hem leerde kennen, een succesvol zakenman, uitgever en actief in kunstenaarskringen. Spier is bijna veertig, als hij besluit het zakenleven vaarwel te zeggen en in de leer te gaan bij de Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung in Zürich. Julius Spier krijgt een goede verstandhouding met Jung. Mede op zijn advies besluit Spier in 1929 een praktijk te openen voor psychochirologie. In deze praktijk, in Berlijn gevestigd, gebruikt Spier zowel zijn kennis van de psychoanalyse zoals hij die van Jung heeft geleerd, als zijn kennis van de handleeskunde. Zijn zelf ontwikkelde visie op de psychochirologie beschrijft hij in een boek onder de titel ‘Kinderhände’, dat pas twee jaar na zijn dood in Londen in druk is verschenen[2]. Jung schrijft het woord vooraf bij dit boek, een tastbaar bewijs van wederzijds respect. In 1939 moet Spier als Jood zijn zeer succesvolle Berlijnse praktijk sluiten. In Amsterdam zet hij zijn werk voort en zo is Etty Hillesum met hem in contact gekomen.

Jung: inspirator van Spier

Carl Gustav Jung (Kesswil 1875 – Küsnacht 1961) groeide op temidden van theologen. Zijn moeder kwam uit een bekende Bazelse theologenfamilie. Zijn vader was theoloog en filosoof. Jung voelt zich echter niet thuis in de kerk. Hij blijft zichzelf wel heel bewust christen noemen en maakt er geen geheim van in zijn werk geïnspireerd te worden door zijn relatie met God. Jung verdiept zich al jong in theologie en filosofie, maar besluit psychiater te worden.

Hij correspondeert in het begin van zijn loopbaan vele jaren met de beroemde psychiater Sigmund Freud (Freiburg 1856 – Londen 1939), raakt met hem bevriend, maar breekt met hem na een verschil van mening over de (volgens Freud alomvattende) invloed van de seksualiteit op de neurose.

Jung slaat vervolgens een heel eigen weg in en stelt een compleet nieuwe theorie op, gestoeld op een eigen vocabulaire met termen als ‘onbewuste’, ‘anima en animus’, ‘individuatie’ en ‘archetype’. Religie speelt in zijn denken een belangrijke rol. Jung laat ruim 250 boeken en artikelen na, waarover de meningen tot op de dag van vandaag verdeeld zijn. Sommigen roemen zijn psychologisch inzicht, anderen noemen hem een mysticus – in negatieve zin.

Spier onder de indruk

Zoals gezegd, Spier is onder de indruk van het werk van Jung. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Etty Hillesum de nodige ‘Jung’ tot zich krijgt via Spier. De twee krijgen een hechte band, waarbij het uitwisselen van gedachten en kennis een belangrijke rol speelt. Spier deelt zijn kennis met Etty Hillesum en leest ook samen met haar werken van Jung. Die werken bespreken zij vervolgens uitvoerig.

De duidelijkste aanwijzing voor Etty Hillesums interesse in de denkbeelden van Jung vormen de vele keren dat zij in haar dagboeken zijn naam noemt of de titel van een werk van hem dat zij op dat moment aan het lezen is. Acht artikelen en boeken noemt zij met naam en toenaam. Vaak vermeldt zij Jung terloops: Jung ligt klaar om ‘bestudeerd’ te worden, een mooi citaat moet nog worden ‘overgetypt’. Jung lezen is ‘werken’ of ‘avonturieren’. In totaal noemt zij Jung zesendertig keer.

Jung was ‘in’

De kans is echter groot dat Etty Hillesum ook al voordat zij Spier ontmoette, de nodige werken van Jung heeft gelezen. Etty Hillesum was een intellectuele ‘veelvraat’ met een brede interesse in psychologie. Dit blijkt wel uit de vele titels en denkbeelden van verschillende psychologen die zij noemt, onder wie: Sigmund Freud, Alfred Adler en Oskar Pfistler.

Hanneke Starreveld, vriendin van Etty Hillesum en één van de mensen die zij in haar dagboeken noemt[3], sloot niet uit dat Etty Hillesum al werken van Jung las, voordat zij Spier leerde kennen. Starreveld: “In de intellectuele, linkse kringen waarin Etty en ik verkeerden, was Jung ook voor de oorlog al ‘in’. Wij lazen allemaal Jung, maar ook Adler bijvoorbeeld. En daar discussieerden wij dan over.”[4]

Over Goed en Kwaad in Etty Hillesum en Carl Gustav Jung

Hanneke Starreveld in 1946

Etty Hillesum vermeldt dat zij ook Jung samen met anderen leest. Zo leest zij ‘Die Bedeutung der Psychologie für die Gegenwart’ met haar vriendin Liesl Levie en ‘Wandlungen und Symbole der Libido’ samen met Spier. Van laatstgenoemde krijgt zij ‘Wirklichkeit der Seele’ voor haar verjaardag cadeau.

Hanneke Starreveld herinnerde zich hoe zij samen met Etty Hillesum ‘Die Frau in Europa’ had gelezen. “Wanneer Etty iets las dat haar raakte, dan gaf zij dat aan mensen van wie zij dacht dat die er ook iets aan konden hebben. Zo moet het met ‘Die Frau in Europa’ ook gegaan zijn”, merkte Starreveld op.[5] De inhoud van hun gesprekken over het artikel kon zij zich niet herinneren. Een exemplaar van het werk, met aantekeningen van de beide vrouwen, is helaas verloren gegaan. Verderop in deze bijdrage komt dit artikel van Jung nog uitvoerig aan bod.

Weinig citaten van Jung

Hoewel uit de dagboeken blijkt dat Etty Hillesum Jung heeft gelezen, komen wij in de dagboeken niet veel citaten tegen. Volgens Starreveld is dit deels te verklaren vanuit het feit dat Etty Hillesum zich zeer aangetrokken voelde tot het poëtische woordgebruik van Rilke. Jungs formulering had bij lange na niet dezelfde aantrekkingskracht op haar. Starreveld: “Zij heeft veel Jung gelezen, maar Rilke vroeg er om geciteerd te worden. Dat wil niet zeggen dat Jung minder invloed had. Ik denk dat ze Jung lééfde.”[6]

Terug naar Etty Hillesum en haar ‘therapeut’ (hij was immers al ras zoveel meer dan dat) Julius Spier. Wij komen ‘Jung’ een aantal keren tegen in de methoden die Spier gebruikt in zijn therapie. Zo zien wij dat Spier dromen analyseert, een methode die Jung veelvuldig gebruikt.[7] Etty Hillesum vertelt een aantal keren over haar dromen en over gesprekken die Spier en zij hierover hebben.[8]

Ook in de levenslessen die therapeut Spier aan Etty Hillesum meegeeft, schemeren de denkbeelden van Jung door. Het is alsof wij Jung zelf horen spreken, als Etty Hillesum Spier citeert: “Das, was man vom andern, also von aussen erwartet, hat man unbewußt in sich. Statt es von aussen zu erwarten, soll man es in sich entwickeln, indem man es in sich bewußt macht. Die Seele ist nicht zeitgebunden, sie ist ewig. Man soll sich in sie vertiefen, sie ins Bewußtsein heben, d.h. sich entwickeln.” (Etty, 18)

De concentratie op het innerlijk om tot ontplooiing te komen en het idee van de eeuwige ziel zijn bij uitstek Jungiaans. Ook komen wij in Etty Hillesums dagboeken Jungiaanse begrippen tegen als ‘persona’, ‘anima en animus’, ‘introvert’ en ‘extravert’ en een Jungiaanse uitleg van het begrip ‘libido’.

Het zijn echter niet Jungs bekende theorieën over archetypen, anima en animus, en persoonlijke en collectieve onbewuste die Etty Hillesum vooral lijken aan te spreken. Het is zijn nadruk op de verankering van levensbeschouwing in het dagelijkse leven en zijn aandacht voor vragen betreffende goed en kwaad die bij haar wortel lijken te schieten. Vooropgesteld: dit artikel wil niet aantonen dat Etty Hillesums gedachten over deze vragen dús Jungiaans zijn. Zeker vond zij inspiratie in de woorden van Jung, wellicht werd zij in zekere zin door hem beïnvloed. Zij kiest elementen uit de werken van Jung die haar aanspreken, spiegelt die aan haar eigen gedachten en trekt uiteindelijk haar eigen conclusies.

Verhuizing van de kosmos

Laten wij allereerst kijken naar de bijzondere plek die religie heeft in zowel het werk en leven van Jung als dat van Etty Hillesum. Evenals Jung is Etty Hillesum veel bezig met haar ‘allerdiepste bron’: God. De essentiële plaats die religie in haar leven heeft, lijkt voor een belangrijk deel te zijn aangewakkerd tijdens haar therapie bij Julius Spier. Deze moedigt zijn leerlingen, en dus ook Etty Hillesum, aan naar het religieuze en filosofische in zichzelf te zoeken. In het geloof vindt de mens de kracht om zijn angsten te overwinnen, zo stelt Spier. Op de dag dat Spier sterft, bevestigt Etty Hillesum dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld in haar religieuze zoektocht. “Jij hebt me onbevangen de naam van God leren uitspreken.” (Etty, 545)

Kennismaking met God

De overtuiging dat de mens in dit religieuze proces genezing vindt, komen we ook bij Jung tegen. Jung constateert dat het overgrote deel van zijn patiënten het geloof heeft verloren. Hij is ervan overtuigd dat het verlies van geloof – en in brede zin het verlies van de mythe – één van de oorzaken is van de neurose. Patiënten opnieuw in aanraking brengen met de mythe, met religie zou genezing op gang moeten brengen.

Het feit dat de kennismaking met God inderdaad een helende werking heeft gehad voor Etty Hillesum, blijkt onder andere uit een brief die zij aan haar studievriend Aimé van Santen stuurt op 25 januari 1942, een klein jaar nadat zij met haar therapie bij Julius Spier is begonnen:

Het proces, dat ik de laatste jaren heb doorgemaakt, is eigenlijk zo eenvoudig, maar ik geloof dat het doorslaggevend is voor het hele verdere leven. De Kosmos is uit mijn hoofd verhuisd naar het hart, of voor mijnentwege naar het middenrif, in ieder geval uit m’n hoofd naar een ander regioon. En toen God eenmaal in me verhuisd was en de ruimte betrokken had, waar hij nu nog steeds woont, ja, toen had ik opeens geen hoofdpijn en geen maagpijn meer. (Etty, 591)

Veelzeggend is het feit dat zij hierop een citaat van Jung laat volgen om haar woorden kracht bij te zetten:

En nu gebruik ik alweer de woorden van een ander, dit keer van C.G.Jung: Auch ‘Gott’ in diesem Sinne ist eine Theorie, eine Anschauung, ein Bild, das der menschliche Geist in seiner Beschränktheit sich erschafft, um ein unausdenkbares, unaussprechbares Erlebnis auszudrücken. Das Erlebnis ist das einzige Wirkliche, das nicht Wegzudisputierende. Bilder aber können beschmutzt und zerrissen werden.[9]

Etty Hillesum wil anderen helpen

En dan komt het moment dat Etty Hillesum ook anderen wil laten ervaren dat geloof helend is. Nu wil zij anderen helpen dezelfde innerlijke rust te vinden die zij heeft gevonden, sinds ‘God in haar verhuisd is’.

Wat is de innerlijke nood van jouw schepselen op deze aarde groot, mijn God. Ik dank je ervoor, dat je zoveel mensen met hun innerlijke noden naar mij toe laat komen. Ze zitten rustig en argeloos met me te praten en opeens breekt het dan naakt naar buiten, hun nood. En opeens zit daar dan een stukje mens dat wanhopig is en niet weet hoe te moeten leven. En nu beginnen de moeilijkheden pas voor mij. Het is niet voldoende om jou te prediken mijn God, om jou uit te dragen tot de anderen, om jou op te graven in de harten van anderen. Men moet de weg tot jou in anderen vrij maken, mijn God en daarvoor moet men een groot kenner van het menselijk gemoed zijn. Een geschoold psycholoog moet men zijn. Verhoudingen tot vader en moeder, jeugdherinneringen, dromen, schuldgevoelens, minderwaardigheidsgevoelens, nou ja en de hele santekraam. (Etty, 549)

Misschien vinden wij in dit citaat een verklaring voor haar belangstelling voor Jung en de andere psychologen die zij in de dagboeken noemt.

Als ik de liefde niet had

“Das Erlebnis ist das einzige Wirkliche” lazen wij in het citaat van Jung dat Etty Hillesum in een brief aan Aimé van Santen aanhaalde. Jazeker, dit staat voor Etty Hillesum als een paal boven water. Maar het gaat verder: het gaat om het “doen in de kleine dagelijkse practijk” (Etty, 60) vanuit die ervaring. En bij dat doen staat één woord centraal: liefde. Of beter: liefhebben – datgene wat je uit naam van de liefde doet. “Laat iedere kleine handeling komen uit één groot, centraal gevoel van bereidheid en liefde.” (Etty, 173) Hierin vinden Jung en Etty Hillesum elkaar geheel. Mensenliefde moet hét antwoord zijn op de giftige tijdgeest.

Opvallend is dat zowel Jung als Etty Hillesum inspiratie en bemoediging vinden in de woorden van 1 Korintiërs 13. Onderstaand citaat komt uit een werk dat Hillesum niet kan hebben gelezen, maar het geeft de overeenkomst in hun denkrichting opnieuw aan. Jung: “Het lijkt me alsof de voorwaarde van Paulus: ‘en als ik de liefde niet had’ de eerste voorwaarde is voor alle kennis en alsof deze uitspraak de belichaming van de godheid zelf is.”[10]

Etty Hillesum zegt het zo in haar brief over Westerbork ‘aan twee zusters in Den Haag’:

Ik heb daar zo sterk ervaren, hoe iedere atoom haat, aan deze wereld toegevoegd, haar onherbergzamer maakt, dan zij al is. En ik meen dan ook, misschien kinderlijk, maar hardnekkig, dat deze aarde alleen weer iets bewoonbaarder zou kunnen worden door de liefde, waarover eens de Jood Paulus schreef aan de inwoners van de stad Corinthe, in het dertiende hoofdstuk van zijn eerste brief. (Etty, 629)

In één van zijn werken die Etty Hillesum heeft gelezen, ‘Die Frau in Europa’, uitgegeven in 1927, besteedt Jung extra veel aandacht aan de liefde.[11] Hij dicht in dit artikel de vrouw een bijzondere rol toe, als het gaat om mensenliefde. Jung: “Es ist ein Kennzeichen der Frau, daß sie alles aus Liebe zu einem Menschen tun kann.” De ziel van Europa is volgens Jung verscheurd als gevolg van de Eerste Wereldoorlog. Hij meent dat mannen en vrouwen ieder een eigen taak hebben in het weer op de been helpen van de samenleving. Mannen hebben de handen vol aan de ‘uiterlijke schade’, vrouwen kunnen werken aan het herstellen van de innerlijke schade door werkelijk lief te hebben: eerst zichzelf en dan de ander.

Juist de vrouw heeft volgens Jung een taak in het ‘gezonder’ maken van de samenleving, omdat zij bij uitstek in staat is tot een ‘hogere trouw’ boven de trouw aan die ene liefdespartner. Jung roept de vrouw bovendien op om mannen het besef bij te brengen dat zij gebaat zijn bij de ontwikkeling van hun spirituele kant. Zo hebben man en vrouw beiden een taak: “Vrouwen worden zich er steeds meer van bewust dat alleen liefde hun vervolmaking kan geven, net zoals mannen beginnen in te zien dat alleen de geest het leven de hoogste zin kan geven […] liefde heeft voor zijn volmaking de geest nodig, en de geest de liefde.”[12]

Etty Hillesum meent ook dat liefde hét antwoord moet zijn op de ellende die de Tweede Wereldoorlog veroorzaakt, en ziet voor zichzelf als vrouw een taak weggelegd. We komen bij haar echter ook een interessant spanningsveld tegen: zij lijkt te voelen dat de concentratie op die grote mensenliefde haar minder vrouw maakt. “De menselijke gevoelens in mij zijn veel sterker en veel meer in oer-vorm aanwezig als die van vrouw. Maar het zal een zwaar stuk strijd zijn om afstand te doen van mezelf als vrouw, als dat mijn weg zal blijken te zijn.” (Etty, 131)

Het richten van die liefde op één mens gaat zij gaandeweg als ‘kinderachtig’ bestempelen en zij doet een verwoede poging haar liefde inderdaad een liefde te laten zijn voor ‘allen’. Hierin wordt zij ook aangemoedigd door Spier. Het zich eigen maken van die ‘algemene mensenliefde’ ervaart Etty Hillesum als een moeizaam en pijnlijk proces. Vooral de vraag welke consequentie deze ‘liefde voor allen’ heeft voor de relatie tussen man en vrouw, houdt haar in het bijzonder bezig. Volgens Denise de Costa[13] vindt Etty Hillesum haar evenwicht, nadat Spier is overleden en zij (regelmatig) in Westerbork verblijft. De ‘algemene’ mensenliefde is dan haar tweede natuur geworden.

Ook de vergeestelijking waarover Jung spreekt als onmisbaar element voor de vervolmaking van liefde, komen wij bij Hillesum tegen, een paar dagen nadat zij in haar dagboeken het artikel ‘Die Frau in Europa’ vermeldt. In dit citaat blijkt hoezeer zij met de materie worstelt:

Ik ben niet meer een vrouwtjes-dier en dat geeft me soms een gevoel van minderwaardigheid. Het oer-lichamelijke wordt bij mij op allerlei manieren doorbroken en afgezwakt door een vergeestelijkingsproces. Het is net of ik me voor die vergeestelijking soms geneer. Wat wel oer bij me is, dat zijn de menselijke gevoelens, er zit een soort oer-liefde en oer-medelijden in me voor de mensen, voor alle mensen. […] Het is me soms net of ik het eigenlijk een beetje kinderachtig vind, dat liefhebben van één mens.” (Etty, 130)

De oorsprong van het kwaad

De liefde dus als enig denkbaar antwoord op het kwaad. Een overtuiging die een enorme diepte krijgt, wanneer wij doordrongen zijn van de uiterst penibele situatie waarin Etty Hillesum zich bevindt, als zij aan haar dagboeken begint. En naarmate zij meer inzicht krijgt in de omvang, de intensiteit en de gevolgen van de haat jegens Joden, wordt die overtuiging alleen maar sterker.

Maar wat is dan ‘kwaad’? Waar komt het vandaan? Is het van mensen, is het van God? Ook in de antwoorden op deze vragen zien we parallellen in het denken van Etty Hillesum en Carl Gustav Jung. Zij delen allereerst de visie dat het kwaad in alle mensen huist. Er bestaat niet zoiets als goede en slechte mensen: iedereen heeft beide in zich. Er bestaat dus ook niet zoiets als ‘de vijand’. Het is te gemakkelijk om met de vinger te wijzen naar het kwaad van de ander; de mens moet onder ogen zien dat hij zelf een kwade kant heeft. Sterker nog, zegt Jung, de mens is zelf zijn grootste tegenstander.

Maar wij kijken hier eerst naar een fundamentele vraag die Jung al van kindsbeen aan fascineert, namelijk de vraag hoe goed en kwaad zich verhouden tot God. In onderstaand citaat, dat komt uit zijn autobiografie, vertelt Jung over een doorbraak in zijn denken hierover. Hij was toen twaalf jaar oud (!).

Ik ging snel de lange rij van onbekende voorouders na, en kwam uiteindelijk bij Adam en Eva uit. En daarmee kwam ik tot de beslissende gedachte: Adam en Eva zijn de eerste mensen; zij hadden geen ouders maar zijn rechtstreeks door God met opzet zó geschapen zoals ze waren. Ze hadden geen keus, ze moesten zo zijn zoals God hen geschapen had. Ze wìsten zelfs toch niet hoe ze anders hadden kunnen zijn. Zij waren volmaakte schepsels van God, want alles wat Hij maakt is volmaakt, en toch hebben zij de eerste zonde begaan, omdat ze deden wat God niet wilde. Hoe was dat mogelijk? Ze hàdden het niet eens kunnen doen als God de mogelijkheid niet in hen gelegd had. Dat blijkt ook uit de slang, die God al vóór hen geschapen had, kennelijk met het doel Adam en Eva te verleiden. God in Zijn Alwetendheid had alles zo beschikt, dat het eerste ouderpaar de zonde moest begaan. Het was dus de bedoeling van God dat zij moesten zondigen.[14]

Jung neemt vervolgens het standpunt in dat goed en kwaad beide in God vertegenwoordigd zijn. Hij zal deze visie later als volgt uitleggen: “

Wanneer we goed opletten, merken we dat goed en kwaad principes zijn. ‘Principe’[15] komt van prius, datgene wat ‘vroeger’, wat ‘in het begin’ is. Het diepst denkbare principe is God. Principia zijn uiteindelijk aspecten van God. Goed en kwaad zijn principes van ons ethisch oordeel, maar herleid tot zijn diepste wortels, zijn het ‘aanvangen’, aspecten van God, namen van God.[16]

Gods evenbeeld

Etty Hillesum spreekt zich niet direct uit over de vraag of ook God een ‘kwade’ kant heeft. Maar net als in het citaat van Jung over Adam en Eva stelt zij zich de vraag hoe de mens zich verhoudt tot God en wat dit vervolgens zegt over zijn daden. Hoezeer zij ook zoekt naar haar eigen waarheden, Etty Hillesum heeft in haar bespiegelingen niet de behoefte om wetenschappelijk en consistent te zijn, zoals bij Jung wel het geval is. En hoe verder zij komt in de tijd, des te minder zij behoefte heeft aan vele en grote woorden: “Ik zou soms wel kleine wijsheden willen etsen en vibrerende verhaaltjes, maar ik kom altijd weer direct terecht bij een en hetzelfde woord: God, en dat omvat alles en dan hoef ik al het andere niet meer te zeggen.” (Etty, 682)

God omvat alles. Die vaststelling is veelzeggend. Maar voordat wij verder kijken naar de vraag in welke relatie goed en kwaad tot God staan, moeten we nogmaals tot ons door laten dringen in welke tijd en omstandigheden Hillesum haar woorden schrijft. Het onbeschrijflijke leed dat de Joden wordt aangedaan, legt de vraag naar de almacht van God pijnlijk bloot. Wie kan er sindsdien nog geloven in de goedheid van God? Wie kan er überhaupt nog geloven in God? Een citaat uit een brief van Hillesum uit Westerbork vertolkt het gevoel van velen:

Een oude vrouw vroeg me zeer hulpeloos: ‘Zou U me ook, zóu U me ook kunnen uitleggen, waaròm wij Joden zoveel lijden moeten’. Ik heb het niet helemaal kunnen uitleggen. Een vrouw met een kind van vier maanden, dat ze dagenlang alleen met koolsoep heeft kunnen voeden, zei: ‘Ik zeg aldoor: “Ach God, ach God”, maar zou ie eigenlijk nog wel bestaan? (Etty, 640)

In dit licht is het groeiende godsbesef van Etty Hillesum des te opmerkelijker. Als wij ons concentreren op de vraag in hoeverre God ook een kwade God is, dan springt allereerst een aantal uitspraken van Etty Hillesum in het oog die wijzen op de mens als evenbeeld van God. Als zij aan de volgende woorden uit Genesis refereert, bestempelt zij die zelfs als ‘leidmotief van mijn leven’ (Etty, 686): “En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.” In het volgende citaat refereert zij aan het kwaad dat mensen elkaar aandoen. “Het is soms nauwelijks te verwerken en te bevatten, God, wat jouw evenbeelden op deze aarde elkaar alles aandoen in deze losgebroken tijden.” (Etty, 402)

Wat te denken van dit citaat: “En is het ook niet zo, dat men overal bidden kan, in een houten barak evengoed als in een stenen klooster en verder op iedere plek van deze aarde, waar God, in een bewogen tijd, nu eenmaal meent z’n evenbeelden neer te moeten smijten?” (Etty, 624)? In dit citaat lijken de scheidslijnen tussen goed en kwaad bijna te verdwijnen in een acceptatie dat de dingen zijn zoals ze zijn. Acceptatie die doorschemert in dat ‘nu eenmaal’. Jung zou zeggen: goed en kwaad zijn er beide en wij zullen beide een plek moeten geven. De stelling dat God ook zo zijn ondoorgrondelijke en onsympathieke trekjes heeft – ‘neersmijten’ klinkt toch weinig vriendelijk – lijkt Etty Hillesum niet uit het lood te slaan. Zij staat weer op en zoekt een ander plekje voor zichzelf.

Er komt een ogenblik dat de woorden van Genesis haar in vertwijfeling brengen. Na een nacht van verschrikkingen in Westerbork schrijft zij dit: “Ik ben in de knoei geraakt met het woord, dat het leidmotief van mijn leven is: En God schiep de mens naar zijn evenbeeld. Dat woord beleefde een moeilijke ochtend met mij.” (Etty, 686)

Zeggen deze uitspraken genoeg over Etty Hillesums idee over de kwade kant van God? Ja en nee. Zoals gezegd, geloof ik niet dat Etty Hillesum behoefte had aan grote antwoorden op deze vraag. Haar receptie van God is bovendien veel te complex en uniek om met een paar pennenstreken neer te kunnen zetten en daaraan klip-en-klare conclusies te verbinden. Áls wij dit al zouden willen. Want ik deel de opvatting van Loed Loosen, die stelt dat wij “uiteindelijk t.a.v. het geheim van een ander persoon [hebben] te zwijgen”.[17]

Er valt iets te zeggen voor de constatering dat niets menselijks de God van Etty Hillesum vreemd is. In dit licht gezien zou God ook een kwade kant moeten hebben. Maar minstens zo wezenlijk is een andere karakteristiek van Etty Hillesums God: diens onvermogen. Er zijn ‘omstandigheden’, zegt zij, waarin haat de boventoon voert. En daar ‘schijnt’ God niet zo veel aan te kunnen doen:

Maar dit éne wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen wij onszelf. […] Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal bij het leven. Ik roep je er ook niet voor ter verantwoording, jij mag daar later ons voor ter verantwoording roepen. (Etty, 516)

God is dus niet almachtig. God is niet verantwoordelijk voor het kwaad, maar de mens zelf. Het is aan de mens om een keuze te maken tussen goed en kwaad. “[…] aan God zal het niet liggen, dat het zo scheef gaat soms, maar het ligt aan onszelf.” (Etty, 648)

Het feit dat het kwaad uit de mensen zelf komt, staat voor Etty Hillesum als een paal boven water: “En dat al het ontzettende en gruwelijke, dat er gebeurt, niet iets geheimzinnigs en dreigends en vers is buiten ons; maar dat het heel dicht bij ons is, in ons, uit ons mensen voortkomende.” (Etty, 269) En: “Ach, we hebben het toch immers alles in ons, God en hemel en hel en aarde en leven en dood en eeuwen, vele eeuwen.” (Etty, 488)

Wat Jung en Etty Hillesum gemeen hebben, is hun overtuiging dat goed en kwaad niet statisch van aard zijn. Verandering van kwaad naar goed en omgekeerd is volgens Jung mogelijk, omdat de goede en de kwade kant van de mens dynamisch van aard zijn. In het kwaad zit de kiem van het goede, zoals in het goede de kiem van het kwaad aanwezig is. “…ook in het beste, ja juist in het beste zit de kiem van het kwaad, en er is ook niets zo slecht dat er niet iets goeds uit zou kunnen voortvloeien”.[18] Etty Hillesum zegt het zo: “Ik heb ervaren dat men, door al het zware te dragen, het verkeren kan in het goede.” (Etty, 545)

Verbeter de wereld, begin bij jezelf

De vraag is nu waar precies de mogelijkheden van de mens liggen in het doen van goed en het vechten tegen het kwaad. Op dit punt vinden wij duidelijke overeenkomsten in het denken van Carl Gustav Jung en Etty Hillesum. Beiden geloven dat ieder individu wel degelijk een bijdrage kan leveren aan een betere wereld door het eigen kwaad onder ogen te zien. ‘Verbeter de wereld, begin bij jezelf.’ Deze woorden zouden uit beide monden kunnen komen. Maar voordat een mens daarmee kan beginnen, moet hij er van doordrongen zijn dat er naast een ‘buitenwereld’ een ‘binnenwereld’ bestaat. Etty Hillesum refereert aan Jung, als zij haar gedachten over dit onderscheid aan papier toevertrouwt: “De binnenwereld is even reëel als de buitenwereld. Men moet dit bewust weten. […] De beide werelden worden door elkaar gevoed, men mag de ene niet verwaarlozen ten koste van de andere, de ene niet belangrijker vinden dan de andere.” (Etty, 64)

Het onderscheid tussen binnen- en buitenwereld komen wij niet alleen bij Jung tegen, maar ook veelvuldig bij Rainer Maria Rilke. Rilkes begrip ‘Weltinnenraum’ sluit Etty Hillesum in haar hart. De zin ‘Durch alle Wesen reicht der eine Raum: Weltinnenraum’ komen wij in haar dagboeken verschillende keren tegen. Volgens Denise de Costa maakt Hillesums voorkeur voor deze zin van Rilke duidelijk dat zij in het idee van de innerlijke wereld ook iets ziet dat mensen met elkaar delen. Haar constatering spreekt mij aan: “Geïnspireerd door de dichtregel van Rilke, ‘Durch alle Wesen reicht der eine Raum: Weltinnenraum’, zoekt ze bij zichzelf en bij anderen steeds opnieuw naar datgene wat niemand ontnomen kan worden: de innerlijke ruimte die oneindig wijds is en ruimte kan bieden aan alles van waarde.”[19]

Het antwoord op het kwaad ligt in het kennen van die binnenwereld, een ander woord voor ‘ziel’ of ‘onbewuste’. Eenmaal bekend met de binnenwereld kan volgens Etty Hillesum een aanvang worden gemaakt met het ‘uitroeien’ van alle ‘rottigheid’, hoe onbeduidend die op het eerste oog ook moge lijken. De mens moet voortdurend contact houden met het eigen innerlijk om schoon te worden en te blijven. Wie er in slaagt vanuit het innerlijk te leven, zal ervaren hoe ‘schoon’ het leven werkelijk is. En wie die ervaring eenmaal heeft, zal het gevoel hebben dat geen kwaad, hoe ernstig ook, nog greep op hem krijgt.

Jung gelooft ook dat in het kennen van de binnenwereld enorme mogelijkheden tot groei liggen. Uiteindelijk kan een mens tot zelfverwezenlijking (individuatie) komen door juist de donkere kant van zichzelf te leren kennen. In tegenstelling tot Etty Hillesum streeft Jung niet naar het uitroeien van het kwaad. Volgens hem moet de mens juist streven naar erkenning van het kwaad, omdat het mee wil leven.

Kwaad zal er altijd in de mens zijn, meent Jung, en dat is niet erg, zolang er maar sprake is van een evenwicht tussen goed en kwaad. Degene die dit evenwicht vindt, is ‘gezond’. Evenzo belangrijk is het vinden van een evenwicht tussen het leven ‘buiten’ en ‘binnen’. Het mag dan zo zijn dat het proces van zelfverwezenlijking innerlijk zijn beloop krijgt, ‘binnen’ wordt in dit opzicht wel gevoed door ‘buiten’.

Ook Etty Hillesum is hiervan doordrongen, maar voor haar is het contact tussen haar innerlijke wereld en de uiterlijke wereld niet alleen van belang voor haar persoonlijke groei. Zij wil graag uitdragen wat er in haar leeft, in de hoop dat zij hiermee ook bij anderen een proces in werking kan stellen.

Tot slot

Tot slot is het belangrijk op een paar zeer wezenlijke verschillen te wijzen tussen Etty Hillesum en Carl Gustav Jung. Wij mogen allereerst de situatie van waaruit de twee hun geschriften schrijven, niet vergeten. Wanneer wij de visie van Etty Hillesum op goed en kwaad lezen en haar visie op de eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden van de mens, kunnen wij onmogelijk vergeten dat zij deze woorden schreef in een tijd die gekenmerkt werd door de aanwezigheid van een enorm kwaad. Het is nauwelijks te bevatten hoe zij zo kritisch kon zijn tegenover haar eigen ‘donkere kant’ in de wetenschap dat een gruwelijk lot haar en haar volk boven het hoofd hing. Jung schrijft zijn ideeën over goed en kwaad als man van wetenschap, die – hoewel niet onomstreden – zijn werk gewaardeerd weet door een breed publiek. Zijn leven staat niet op het spel, hij leeft in vrijheid. Tegelijkertijd mag niet worden vergeten waar de oorsprong ligt van zijn visie: in een persoonlijke crisis die hem in contact bracht met zijn eigen onbewuste. Zijn theorie is kortom wel degelijk doorleefd.

Het is ook belangrijk ons te realiseren dat Jung slechts één van de vele denkers is, die Etty Hillesum onder ogen heeft gehad. Van zijn enorme oeuvre heeft zij – voorzover wij weten – acht werken gelezen. Van die acht boeken en artikelen kunnen we van vijf duidelijke sporen terugvinden.[20] Uit alle werken die zij heeft gelezen, heeft zij bovendien vooral elementen opgenomen die relatie houden met wereldbeschouwing en religie. Kortom: uit Jungs grote oeuvre koos zij ook nog eens één bepaald aspect. Wij mogen daarom, naar mijn overtuiging, wel zeggen dat Etty Hillesum door Jung werd geïnspireerd, maar wij mogen daarbij niet vergeten te vermelden over welk ‘stuk’ Jung wij het dan hebben.

Etty Hillesum maakt zich de teksten van Jung bovendien ‘eigen’; zij neemt sommige gedachten over en geeft aan andere een eigen invulling. De manier waarop Etty Hillesum ‘Jung’ leest, is daarmee niet anders dan de wijze waarop zij bijvoorbeeld Rilke leest of Augustinus. Over die leeswijze laat ik tot slot Etty Hillesum zelf aan het woord:

En dit is misschien de enige goede manier om je met literatuur, studie, mensen of wat ook bezig te houden: je vol te zuigen, heel langzaam dat onderin je te laten groeien, tot het ergens een stuk van jezelf wordt. Ook dàt is een groeiproces. Alles is een groeiproces. (Etty, 328)

Na de vraag wat goed en kwaad voor Jung en Etty Hillesum betekenen, hebben wij gekeken naar goed en kwaad in relatie tot God. Allereerst springt een citaat van Jung in het oog dat wij tweemaal bij Etty Hillesum tegenkomen; een tekst die duidelijk wil maken dat wij ervoor moeten waken van God geen ‘theorie’ te maken.[21] God verdient een plek in de ziel. Wie in staat is God in zichzelf te vinden, zal de ziel ‘helen’. Dit spreekt Etty Hillesum, die gevoelig is voor theorie en wetenschap, duidelijk aan. Zij heeft ervaren hoezeer haar leven is veranderd sinds God van haar hoofd naar haar hart is ‘verhuisd’.

De vraag of goed en kwaad beide in God bestaan, wordt door Jung zonder enig spoor van twijfel beantwoord: God heeft zowel goede als kwade aspecten in zich. De duivel bestaat niet; hij is ‘de andere kant’ van God. Het hedendaagse christendom wil die andere kant van God niet zien. Dit heeft volgens hem enorme gevolgen, want door het kwaad buiten het christendom te plaatsen en een God van liefde te prediken raakt de mens ook van zijn eigen kwade kant vervreemd.

Het antwoord van Etty Hillesum op deze vraag is minder klip en klaar. Zij is veel bezig met de woorden uit Genesis 1: 27: “En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep hij hem; man en vrouw schiep hij hen”. Als de goede en slechte mens naar het beeld van God is geschapen, wat zegt dit dan over God? In tegenstelling tot de theoretische stellingname van Jung op dit punt is Etty Hillesum vooral zoekende naar een antwoord. Op sommige momenten wil zij geloven dat God slechts liefde is, terwijl zij op andere momenten zich vooral afvraagt of het misschien zo zou kunnen zijn dat God niet bij machte is iets aan het kwaad te doen. Zij komt uiteindelijk tot de conclusie dat God niet verantwoordelijk is voor het kwaad. “Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal bij het leven.” (Etty, 516) Wij hebben ‘alles en alles’ in ons en staan uiteindelijk zelf voor een keuze. Een keuze tussen goed en kwaad.

Noten bij Over Goed en Kwaad

[1] Etty, 59.

[2] Nederlandse vertaling: Worden wie je bent: Inleiding tot de handleeskunde, Haarlem, De Haan, 1982.

[3] Zie onder andere Etty, 354: ‘En in hun [de Starrevelds] kamer […] vond ik opeens Jung en Rilke’. Meer over Hanneke Starreveld, die in de zomer van 2003 overleed, is te vinden in de annotaties van Etty, 762.

[4] In een gesprek met Janny van der Molen, september 2000.

[5] Zie noot 4.

[6] Zie noot 4.

[7] Jung was zeker niet de enige die dromen analyseerde. In 1900 presenteerde Sigmund Freud baanbrekende theorieën ten aanzien van dromen in zijn werk ‘Die Traumdeutung’. Aangezien Spier in de leer is geweest bij Jung, ligt het echter meer voor de hand dat hij zich door de Jungiaanse benadering van de droom liet leiden.

[8] Zie bijvoorbeeld Etty, 82: “m’n dromen zou ik ook moeten opschrijven, want dat zijn toch dikwijls ook belangrijke stukken van mezelf”.

[9] Dit citaat komt uit ‘Die Bedeutung der Psychologie für die Gegenwart’ (1934).

[10] C.G. Jung, Herinneringen Dromen Gedachten: Een autobiografie, Rotterdam, Lemniscaat, 19997, 303.

[11] Dit artikel is vanwege andere dan de hier geciteerde passages door veel vrouwen als vrouw-onvriendelijk bestempeld. Ik heb Hanneke Starreveld, met wie Etty Hillesum het stuk heeft besproken, in september 2000 gevraagd of zij beiden zich ook aan Jungs positionering van de vrouw hebben gestoord. Dit was echter niet het geval. “Wij vonden Jungs gedachten vooral vernieuwend en dat woog voor ons zwaarder.”

[12] Uit: Die Frau in Europa. De vertaling komt uit: Deidre Bair, Jung, een biografie, Amsterdam, De Bezige Bij, 2004.

[13] Ton Jorna & Denise de Costa, Van aandacht en adem tot ziel en zin: Honderd woorden uit het levensbeschouwend idioom van Etty Hillesum, Utrecht, Kwadraat, 1999.

[14] Jung, Herinneringen, 41. Cursief van Jung.

[15] Volgens Jung gaat een principe ons menselijk verstand te boven. Bovendien heeft het principe altijd het laatste woord. “Hier is iets onoverwinnelijks aan het werk”, zegt hij in Goed en Kwaad in de Westerse wereld (uit de vertaling van het artikel: ‘Gut und Böse in der analytischen Psychologie’), Rotterdam, uitgeverij Lemniscaat, 19973, 9.

[16] Ibidem.

[17] Loed Loosen s.j., ‘Etty Hillesum – Geen idool, maar uitnodiging tot bezinning’, in: Etty Hillesum, ’43 – ’93: Teksten en lezingen gehouden in de Herdenkingsweek november 1993 te Deventer, uitgave van de werkgroep Etty Hillesum ’43 – ’93, Deventer, Boekhandel Praamstra, 1993, 60.

[18] Jung, Goed en Kwaad, 96 (vertaling van het artikel: ‘Nachwort zu “Aufsätze zur Zeitgeschichte”’). Jung citeert hier uit een vroegere bijdrage, namelijk ‘Het Ik en het onbewuste’ uit 1928.

[19] Jorna & De Costa, Van aandacht en adem, 81.

[20] Werken van C.G. Jung die mogelijk invloed hebben gehad: Frau in Europa (1927), Die Bedeutung der Psychologie für die Gegenwart (1934), Analytische Psychologie und Weltanschaaung (1931), Das Grundproblem der gegenwärtigen Psychologie (1934) en Das Unbewußte im normalen und kranken Seelenleben (1926; Jung herschreef dit werk in 1943 en noemde het toen Über die Psychologie des Unbewußten). De drie andere werken zijn: Über die Energetik der Seele (1928), Wandlungen und Symbole der Libido (1912; Jung herschreef dit werk in 1952 en noemde het daarna Symbole der Wandlung) en Wirklichkeit der Seele (1934).

[21] Zie Etty, 237 (12 januari 1942) en 591 (25 januari 1942). Deze tekst is afkomstig uit C.G. Jung, Die Bedeutung der Psychologie für die Gegenwart (Gesammelte Werke, deel 10), Olten und Freiburg im Breisgau, uitgeverij Walter-Verlag, 1974. Deze tekst werd oorspronkelijk uitgegeven in 1934.

 

 

Print Friendly, PDF & Email